Met een grafiek kun je op papier de relatie tussen twee factoren laten
zien. De ene factor zet je uit op de X-as en de andere op de Y-as. De
lijn in het assenstelsel geeft de relatie tussen de twee factoren weer.
Hoe je te werk moet
gaan:
Met potlood teken je op
een horizontale as en een verticale as de getallen in een geschikte
schaalverdeling. De horizontale en verticale schaalverdelingen kunnen
verschillen.
Naast de getallen staat
bij elke as een grootheid met de eenheid tussen haakjes; bijvoorbeeld:
tijd in dagen of weken.
Horizontaal geef je de
grootheid weer die je zelf kunt bepalen; dat is meestal de tijd.
Verticaal geef je de grootheid weer waarvan je wilt laten zien hoe die
verandert. Officieel heet dat: horizontaal de onafhankelijke variabele
en verticaal de afhankelijke variabele.
Werk netjes, teken de
assen met een liniaal en schrijf de teksten goed leesbaar. Werk netjes;
de punten mogen hooguit 1 mm afwijken van de juiste plaats. Werk met
potlood.
Voorbeeld van een
grafiek:
-

Als je een grafiek maakt van
meetresultaten dan moet je een rechte lijn of een vloeiende kromme tekenen die
zo nauwkeurig mogelijk aansluit bij je meetresultaten.
Bij een examen krijg je
vaak 3 punten: 1 punt voor het uitzetten van de juiste getallen - 1 punt voor de
lijn - 1 punt voor de juiste benamingen / titel van de assen. Let op: dit
moet je doen met een grootheid, bijvoorbeeld 'Hoeveelheid maagzuur'
(gram per liter).
Als je geen lijngrafiek
moet maken, dan is het wel een staafdiagram of taartdiagram. Ook hier geldt dat
je rekening moet houden met bovenstaande punten.
Bij alles moet je de
volgende dingen bedenken:
-
(1) Welk soort grafiek
moet ik maken?
-
(2) Heb ik er alles
ingezet wat er van me gevraagd wordt?
- (3) Staat er in de assen
alles waar het om draait?
-
|