SET’s –
Examentoetsen, hoe moet je ze maken?
-
1
Open
vragen:
-
-
Lees de titel van de vraag en bekijk
de afbeeldingen als die erbij zitten eerst eens globaal.
-
-
Lees de tekst van de vraag dan goed
door en bedenk waar het over gaat.
-
-
Ga beter naar de afbeeldingen kijken
(plaatje, tabel, grafiek, etc.) en probeer het verband te
leggen tussen wat je gelezen hebt en de afbeelding.
-
-
Bedenk wat je zelf allemaal al weet
over de informatie uit de vraag.
-
-
-
-
2
Een antwoord formuleren:
-
-
Bedenk eerst wat het antwoord zou
kunnen zijn door aan allerlei steekwoorden die met de
leerstof te maken hebben te denken.
-
-
Kijk wat er van je gevraagd wordt. Is
dat uitleg voor 2 punten? Is dat iets benoemen? Is dat iets
uitrekenen?
-
-
Vraag jezelf af of er ook andere
antwoorden op die vraag gegeven kunnen worden.
-
-
Kies dan het beste antwoord en schrijf
dat op in begrijpelijk Nederlands.
-
-
3
Controleer je antwoord:
-
-
Kijk of je voldaan hebt aan de
vraagstelling. Moest er een uitleg bij?
-
-
Gebruik zoveel woorden als nodig is,
zeker niet te weinig.
-
-
Voorbeelden van foute antwoorden:
-
o
….. Het
is slecht voor het milieu ….. (fout want bijna alles is
slecht voor het milieu)
-
o
….. om
te beschermen ….. (fout want bescherming waartegen???)
-
-
Lees je antwoord voor jezelf door.
Snap je het zelf al niet meer, dan is het zeker en vast krom
Nederlands.
-
-
Doe nooit teveel; als er één reden
gevraagd wordt, noem er dan geen twee. Als de eerste fout is
en de tweede goed, is het hele antwoord fout!
-
-
4
Rekenvragen:
-
-
Geef bij de uitkomst altijd een
volledige berekening, ook als het niet gevraagd wordt.
-
-
De berekening moet te volgen zijn.
Bijvoorbeeld: 45% X 12345 = 5555,25
-
-
En wanneer er afgerond moet worden
op 1 cijfer achter de komma (met 1 decimaal):
5555,3
-
-
Zet achter je uitkomst ook de eenheid,
bijvoorbeeld 5555,3 appels of 5555,3 koeien, dat voorkomt
onduidelijkheden.
-
-
5
Vragen
over afbeeldingen:
-
-
Voorbeelden van een afbeelding: een
grafiek, een tabel, een stamboom, een kringloop, een
bloedsomloop, een orgaan, een stofwisselingsproces, enz.
-
-
Lees de bijschriften of legenda bij de
afbeelding goed.
-
-
Probeer de afbeelding te begrijpen
door dingen uit het bijschrift in de afbeelding te
herkennen.
-
-
Lees bepaalde waarden nauwkeurig af.
Gebruik als hulp een lineaal.
-
-
Let op de richting van bepaalde pijlen
als die er staan.
-
-
Kijk naar hoe de assen zijn ingedeeld.
-
-
-
6
Vragen waarbij je zelf een
grafiek of tabel moet maken:
-
-
Lees goed welk type grafiek je moet maken:
meestal wordt er een staafdiagram of lijndiagram gevraagd.
-
-
Bedenk van te voren hoe je de grafiek
wilt maken.
-
-
Probeer eerst een schets op een
kladblaadje.
-
-
Maak je echte grafiek super netjes.
Gebruik een scherp potlood.
-
-
Denk aan de indeling van de assen. De
tijd wordt altijd op de horizontale as gezet.
-
-
Vermeld de grootheden bij de assen
(bijvoorbeeld: leeftijd, lengte, temperatuur, etc.)
-
-
Vermeld ook de eenheden (bijvoorbeeld:
jaren, centimeters, graden Celsius, etc.)
-
-
Zet de meetpunten in de grafiek en
verbind deze met de hand, niet met een lineaal. Trek dus een
vloeiende lijn.
-
-
Teken de lijn nooit verder door, niet
verder naar links en niet verder naar rechts.
-
-
In het voorbeeld is er een meetpunt
bij de 0 op tijd-as maar soms ook niet. Denk hier aan.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
7
Vragen
over een werkplan:
-
Bedenk dat bij een proef er maar
één factor mag verschillen waartussen vergeleken wordt.
-
Gebruik voldoende organismen om
mee te testen. Twee mensen of dieren met elkaar vergelijken
is geen onderzoek maar een circuskunstje. Voldoende
exemplaren gebruiken dus.
-
Bedenk wat je precies met elkaar
wilt gaan vergelijken.
-
Heb je gedacht aan een
controleproef?
-
Wat zijn de resultaten? Kloppen ze
met de hypothese?
-
Vergeet niet
bij de antwoorden op te schrijven dat er na het onderzoek
gekeken wordt of …….
(afhankelijk van de proef).
-
Als er naar een hypothese gevraagd
wordt, moet je niet een verklaring gaan opschrijven.
-
Een hypothese heeft altijd te
maken met de probleemstelling.
-
Een hypothese begint altijd met :
“Ik denk dat ….”
-
Voor het maken van een werkplan
krijg je meestal meerdere punten toegekend.
-
-
-
-
8
Meerkeuzevragen maken:
-
-
Heel wat jaren geleden bestond een
biologie examen (bijna) helemaal uit meerkeuze vragen. Dat
is niet meer zo, het is nu ongeveer 30% meerkeuzevragen en
70% open vragen.
-
-
Voor een aantal leerlingen is dat
fijn, maar voor sommigen een ramp. Toch is dat niet nodig.
Het goede antwoord staat voor je neus, je moet alleen zien
uit te vinden welk antwoord dat is. Daar zit 'm nou het
probleem: je kunt maar moeilijk kiezen.
-
-
Het is natuurlijk geen probleem als de
vraag gewoon weet. Ga niet twijfelen. Te vaak krijg ik
antwoorden met dat het goede antwoord weer is doorgestreept
en vervangen voor een fout antwoord. Verbeter alleen als je
zeker weet dat jouw eerste antwoord fout was, meestal is de
eerste keuze de juiste.
-
-
Mocht je het antwoord niet meteen
weten, bedek dan de antwoorden en bedenk zelf eerst het
goede antwoord. Kijk of jouw antwoord er tussen staat. Kijk
welk antwoord volgens jou echt niet goed is. Er is er altijd
wel 1 die (te) ver gezocht is.
-
-
Bij meerkeuzevragen is altijd maar één
antwoord juist, tenzij het in de vraag staat. Kies voor 1
antwoord. Als je twee letters opschrijft is het antwoord in
elk geval fout, ook al schrijf je het juiste antwoord op.
-
-
Schrijf alleen de letter op die bij
het juiste antwoord hoort.
-
-
Kijk na afloop de antwoorden nog eens
door, wellicht is er verderop in de toets een vraag geweest
die je geheugen een beetje heeft geholpen waardoor je het
antwoord nu wel zeker weet! Soms staat er ook informatie bij
andere vragen.
-
-
Laat je bij een rijtje meerkeuzevragen
niet beïnvloeden door het aantal maal dat een bepaalde
letter voorkomt. Het kan best zo zijn dat je vier keer
hetzelfde antwoord moet geven.
-
-
Schrijf hoofdletters! Een kleine
letter a met een iets te lang streepje wordt eenvoudig
aangezien voor een kleine letter d. Wen je aan hoofdletters
te gebruiken, die lijken minder snel op elkaar.
-
-
9
Leesbaarheid:
-
-
Schrijf duidelijk. Als het niet te
lezen is, is het antwoord fout.
-
-
-
-
10
Algemene
zaken:
-
-
Gebruik de tijd en maak er geen
wedstrijd van.
-
-
Laat vragen open als je het antwoord
niet direct weet. Zet in de kantlijn een sterretje of iets
dergelijks. Dan zie je aan het eind wat je nog moet doen.
-
-
Controleer je antwoorden aan het
einde.
-
-
Heb je bij alle vragen iets
opgeschreven?
-
-
Staat er bij alle meerkeuzevragen een
letter? Vraag open gelaten? Dan altijd gokken! Vul altijd
een letter in.
-
-
Lever alles netjes in. Nummer
eventueel de verschillende antwoordbladen.
-
-
Staat je naam op alle losse
antwoordvellen?
-
|