Voortplantingsstelsel (herhaling begrippen)
foetus in baarmoeder
Opdracht
Welk woord heb je nodig om de zin compleet te maken?
1
Bij de meiose, ook wel ______ genoemd, wordt het aantal chromosomen per cel gehalveerd.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
2
Vocht uit de ______ laat de zaadcellen beter bewegen.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
3
Dankzij de samentrekking van een deel van de ______ kan een man tijdens een erectie niet plassen.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
4
Bij een zaadlozing verlaat het sperma het mannelijk lichaam via de ______ .
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
5
Wanneer een eicel bevrucht wordt, blijft er in de eierstok ______ achter.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
6
Een onrijpe eicel met een laagje van andere cellen en wat vocht, wordt ______ genoemd.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
7
Bij een ovulatie komt een rijpe eicel terecht in de ______ . Daar kan ook de bevruchting plaatsvinden.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
8
Na een bevruchting duurt het ongeveer een dag of vijf voordat de bevruchte eicel aankomt in de ______.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
9
Hormonen uit de ______ zorgen ervoor dat een jongen in de puberteit komt.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
10
Zaadcellen worden opgeslagen in de ______ .
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
11
Na een bevruchting en innesteling gaat het gele lichaam hormonen afscheiden die het ______ in stand houdt.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
12
De ______ is een orgaan waarin stoffen van de moeder op de ongeboren baby overgaan.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
13
De navelstreng is een orgaan met enkele bloedvaten. Deze bloedvaten zijn van de ______ .
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
14
Een ______ brengt afvalstoffen van de ongeboren baby naar de moeder, die ze dan kan uitscheiden.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
15
Tijdens de ______ breken de vruchtvliezen en vloeit vruchtwater weg via de vagina.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
16
De placenta wordt tijdens de ______ uitgedreven.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
17
Veel soa's worden veroorzaakt door bacteriën. ______ helpen hier tegen.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
18
Bij ______ vrijen man en vrouw niet tijdens de vruchtbare dagen.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
19
De anticonceptiepil bevat _______ dat ervoor zorgen dat er geen eisprong plaatsvindt.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
20
Bij gebruik van de morning-after-pil wordt voorkomen dat er een ______ optreedt.
???
bijballen
teelballen
eileider
baarmoeder
foetus
moeder
nageboorte
bevalling
ontsluiting
uitdrijving
innesteling
gewone celdeling
reductiedeling
navelstreng
placenta
baarmoederslijmvlies
hypofyse
oestrogeen
testosteron
antibiotica
urineleider
urinebuis
zaadblaasjes
prostaat
het gele lichaam
een follikel
navelstrengader
navelstrengslagader
coïtus interruptus
periodieke onthouding
Je score is