Groene organismen  (herhaling begrippen)

 

 

 

 

model van een huidmondje

Opdracht  Welk woord heb je nodig om de zin compleet te maken?
1  Eencellige wieren, zoals algen, planten zich voort door middel van ______ .
2  Met behulp van knollen, bollen en wortelstokken kunnen planten zich ______ voortplanten.
3  Na bestuiving groeit er een ______ uit de stuifmeelkorrel.
4  Zaadbeginsels bevinden zich in het gedeelte van de stamper dat ______ heet.
5  Men spreekt van ______ als stuifmeel terecht komt op de stempel van dezelfde bloem.
6  ______ hebben opvallend grote meeldraden en stampers die buiten de kroonbladeren komen.
7  Stampers bestaan uit een stempel, een ______ en een vruchtbeginsel.
8  Stuifmeelkorrels ontwikkelen zich in de ______ .
9  Zaden kunnen ontkiemen bij een gunstige temperatuur en bij de aanwezigheid van ______ .
10  Voordat een zaad ontkiemt, teert het op het reservevoedsel dat in de ______ zit.
11  Bij celstrekking wordt er in een plantencel van meerdere ______ één gemaakt.
12  Het transport van water en voedingszouten vindt in een plant plaats via ______ .
13  Bij een blad liggen de bastvaten aan de ______ .
14  ______ geven stevigheid aan de vaatbundels.
15  Door ______ en zuigkracht in de bladeren wordt er water omhoog getransporteerd.
16  Via ______ worden water en assimilatieproducten naar andere delen van de plant vervoerd.
17  De druk van de inhoud van een plantencel op de celwand wordt ______ genoemd.
18  Tijdens de vorming van ______ verdwijnen de dwarswanden volledig.
19  Planten kunnen verdamping beperken door een dik waslaagje en ______ huidmondjes.
20  Huidmondjes kunnen open en dicht gaan als de sluitcellen hun ______ veranderen.
Je score is