O E F E N T O E T S      O P B O U W     E N     A F B R A A K
Meerkeuzevragen om te oefenen.
Niveau: 4 mavo (vmbo tl)

 

 

 

 

 

doorsnede blad


Klik voor het juiste antwoord in één van de hokjes. Er zijn 32 vragen; je kunt 32 punten halen.
Als je achteraf de antwoorden per vraag wilt checken, is het handig ze ook ergens op te schrijven.
Ook heb je van je docent een wachtwoord nodig.

1     
In het lichaam vinden allerlei processen plaats. Het lichaam maakt enzymen die deze processen sneller laten verlopen. Als je kijkt naar hoe enzymen opgebouwd zijn, dan lijken ze op andere stoffen.
 
Op welke stoffen lijken enzymen?
 
  Op eiwitten.
  Op koolhydraten.
  Op mineralen.
  Op vetten.
 
 
2
De activiteit van een enzym is afhankelijk van verschillende factoren. Twee factoren zijn de temperatuur en de zuurgraad.
 
Kunnen de genoemde factoren een verandering in de enzymactiviteit veroorzaken? Zo ja, welke?
 
  Ja, alleen de temperatuur.
  Ja, alleen de zuurgraad.
  Ja, beide factoren kunnen een verandering in de enzymactiviteit veroorzaken.
  Nee, geen van de genoemde factoren kunnen een verandering veroorzaken.
 
 
3
Onderstaande reactievergelijking van de fotosynthese is niet compleet. Op de plaatsen van de cijfers moeten nog namen van enkele stoffen ingevuld worden.
       
(1) + water + licht → glucose + (2)
 
Welke stoffen moeten er bij de nummers ingevuld worden?
 
  koolstofdioxide bij (1) ; energie bij (2).
  koolstofdioxide bij (1) ; zuurstof bij (2).
  zuurstof bij (1) ; energie bij (2).
  zuurstof bij (1) ; koolstofdioxide bij (2).
 
 
4
Welke bewering over de fotosynthese is juist?
 
  Bij fotosynthese worden energiearme anorganische stoffen omgezet in een energierijke organische stof.
  Bij fotosynthese worden energierijke anorganische stoffen omgezet in een energiearme organische stof.
  Bij fotosynthese worden energiearme organische stoffen omgezet in een energierijke anorganische stof.
  Bij fotosynthese worden energierijke organische stoffen omgezet in een energiearme anorganische stof.
 
 
5
In een laboratorium wordt een aantal planten onder verschillende omstandigheden onderzocht.
 
Plant (1) staat in het donker bij een temperatuur van 18 graden Celsius onder nul.
Plant (2) staat in het donker bij een temperatuur van 18 graden Celsius boven nul.
Plant (3) staat in het licht bij een temperatuur van 18 graden Celsius onder nul.
Plant (4) staat in het licht bij een temperatuur van 18 graden Celsius boven nul.
 
In welke plant of welke planten kan er fotosynthese plaatsvinden?
 
  Alleen in plant (4).
  Alleen in de planten (3) en (4).
  Alleen in de planten (2) en (3).
  In de planten (1), (2), (3) en (4).
 
 
6
In de winter kunnen veel tuinplanten er dood uitzien. De bovengrondse delen zijn dan verdord of afgestorven. Toch leeft de plant.
 
Vindt er in deze tuinplanten nog fotosynthese plaats?
En vindt er in deze planten verbranding plaats?
 
  Er vindt geen fotosynthese en ook geen verbranding plaats.
  Er vindt alleen fotosynthese plaats
  Er vindt alleen verbranding plaats.
  Er vindt zowel fotosynthese als verbranding plaats.
 
 
7
Over enkele stoffen in planten worden de onderstaande beweringen gedaan:
 
Bewering (1):   Cellulose en suiker zijn koolhydraten.
Bewering (2):   De glucose die bij de fotosynthese ontstaat, wordt voor een deel verbrand.
Bewering (3):   's Nachts neemt de hoeveelheid zetmeel in een blad af.
 
Welke beweringen zijn er juist?
 
  Alleen bewering (1)
  Alleen bewering (2)
  Alleen bewering (1) en (2)
  Alle drie de beweringen zijn juist.
 
 
8
Tijdens een bergetappe van de Tour de France trekken bij een wielrenner bepaalde beenspieren zich samen. De temperatuur van het bloed dat deze beenspieren instroomt, is 37 graden Celsius.  
 
Wat kun je zeggen over de temperatuur van het bloed dat deze beenspieren uitstroomt?
 
  De temperatuur is lager dan 37 graden C.
  De temperatuur is gelijk aan 37 graden C.
  De temperatuur is hoger dan 37 graden C.
  Dat is niet met zekerheid te zeggen want dat ligt aan verschillende omstandigheden.
 
 
9
Onderstaande beweringen hebben met stofwisseling te maken.
 
Bewering (1):   In een blad met bladgroenkorrels neemt overdag de hoeveelheid zetmeel toe
Bewering (2):   De glucose die bij de fotosynthese ontstaat, wordt voor een deel omgezet in eiwitten.
Bewering (3):   Glucose is een anorganische stof.
       
Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
 
  Alleen bewering (1) is juist.
  Alleen beweringen (1) en (2) zijn juist.
  Alleen beweringen (1) en (3) zijn juist.
  Alle drie de beweringen zijn juist.
 
 
10
De langzame verbranding wordt voorgesteld met een reactievergelijking. In de reactievergelijking is een stof weggelaten. Welke stof moet er op de plaats van de puntjes ingevuld worden?
 
zuurstof + brandstof  → energie + waterdamp +  ........
 
En wat is de andere biologische term voor de langzame verbranding?
 
  Glucose ;  assimilatie.
  Glucose ; dissimilatie.
  Koolstofdioxide ; assimilatie.
  Koolstofdioxide ; dissimilatie.
 
 
11
In een bak die luchtdicht is afgesloten, bevindt zich een levende plant. In de bak zit lucht en door het glas schijnt een beetje licht van een lamp die er naast staat. Na een uur blijkt de hoeveelheid zuurstof in de bak hetzelfde te zijn gebleven.
 
Welke verklaring is hiervoor te geven?
 
  Er is wel fotosynthese, maar geen verbranding.
  Er is wel verbranding, maar geen fotosynthese.
  Er wordt net zoveel zuurstof geproduceerd als gebruikt.
  Er wordt geen zuurstof geproduceerd en ook geen koolstofdioxide.
 
 
12
Om voedsel beter te laten verteren zijn bepaalde stoffen nodig. Deze stoffen werken alleen goed als de temperatuur en de zuurgraad van de omgeving ook goed is.
 
Om welke stoffen gaat het hier?
 
  Om antistoffen.
  Om enzymen.
  Om hormonen.
  Om reservestoffen.
 
 
13
Een wandelaar ziet aan de rand van een bos de volgende organismen: klimop, een vliegenzwam en een den.
 
In welke van deze organismen kan fotosynthese voorkomen?
 
  Alleen in de klimop en de vliegenzwam.
  Alleen in de klimop en de den.
  Alleen in de vliegenzwam en de den.
  In alle organismen.
 
 
14
Om een aantal redenen ontbijt de schooljeugd van 13 tot 15 jaar niet of onvoldoende. Voor een goede concentratie is brandstof nodig. Die is niet altijd even snel in het lichaam voorhanden. Daardoor kan er tijdens de eerste drie lesuren al een flink concentratieverlies optreden.
 
Waar komt de brandstof, voor zover aanwezig, vandaan die nodig is voor de concentratie tijdens de lessen?
 
  De brandstof zit in het bloed.
  De brandstof is als reservestof opgeslagen in de lever en in de spieren.
  Een deel van de brandstof zit in het bloed, een ander deel is opgeslagen in de lever en in de spieren.
  Een deel van de brandstof zit in het bloed, een ander deel zit in de hersenen.
 
 
15
Tijdens een marathon zijn in het lichaam van een mens verschillende stoffen betrokken bij de langzame verbranding. Enkele stoffen zijn glucose, koolstofdioxide en zuurstof.
 
Welke van de genoemde stoffen worden door de spieren aan het bloed afgegeven tijdens de marathon?
 
  Alleen glucose.
  Alleen koolstofdioxide.
  Alleen zuurstof.
  Glucose en zuurstof.
  Glucose en koolstofdioxide.
  Koolstofdioxide en zuurstof.
 
 
16
Bepaalde stoffen fungeren als bouwstoffen. Andere kunnen als brandstof of als reservestof dienen.
 
Welke van de hieronder genoemde stoffen wordt door planten gebruikt als bouwstof voor de celwanden?
 
  Eiwitten.
  Glycogeen.
  Zetmeel.
  Cellulose.
 
 
17
In hetzelfde laboratorium van vraag 5 worden vier kamerplanten onderzocht:
 
Plant (1) heeft grote bladeren met veel huidmondjes
Plant (2) heeft kleine bladeren met een dik waslaagje
Plant (3) heeft bladeren met veel haren op het oppervlak
Plant (4) heeft bladeren met een dunne opperhuid zonder waslaagje.
 
Van oorsprong komen twee van deze planten uit een droge omgeving en twee uit een vochtige omgeving.
Welke planten kunnen afkomstig zijn uit een droge omgeving?
 
  De planten (1) en (2).
  De planten (1) en (4).
  De planten (2) en (3).
  De planten (3) en (4).
 
 
18
Twee organismen worden met elkaar vergeleken: een waterplant in een aquarium en een vliegenzwam. Zie de afbeeldingen hiernaast. Over beide organismen worden zes uitspraken gedaan:
 
(1)  In de waterplant vindt op het moment van het maken van de foto fotosynthese plaats.
(2)  In de waterplant vindt op het moment van het maken van de foto langzame verbranding plaats.
(3)  De waterplant is een autotroof organisme.
(4)  In de vliegenzwam vindt geen fotosynthese plaats.
(5)  In de vliegenzwam vindt wel langzame verbranding plaats.
(6)  De vliegenzwam is een heterotroof organisme.
 
Welke uitspraken zijn juist?
 
  Alleen (1) en (2) zijn juist.
  Alleen (4) en (5) zijn juist.
  Alleen (3) en (6) zijn juist.
  Alle uitspraken zijn juist.
 
 
19
Planten die bladgroenkorrels hebben, kunnen voor een bepaald proces zuurstof uit de lucht gebruiken waarbij koolstofdioxide als afvalstof ontstaat.
 
Hoe wordt het proces genoemd waarbij zuurstof gebruikt wordt en waarbij koolstofdioxide als afvalstof ontstaat?
 
  Fotosynthese.
  Koolstofassimilatie.
  Langzame verbranding.
  Verdamping.
 
 
20
Mensen kopen en verzorgen graag Sanseveria's (zie afbeelding). Ze stellen niet veel eisen en kunnen goed tegen de zon. Daarom kom je Sanseveria's vaak tegen op vensterbanken.
 
Kan er bij sanseveria's verdamping van water via de bladeren plaatsvinden?
Zo ja, wanneer vindt deze verdamping het meest plaats?
 
  Ja, alleen 's nachts.
  Ja, overdag op de vensterbank.
  Ja, zowel overdag als 's nachts.
  Nee, er kan geen verdamping bij sanseveria's plaatsvinden.
 
 
21
In een organisme komen de volgende stoffen voor: eiwitten, vetten, water, zetmeel en zuurstof.
 
Welke van deze stoffen zijn geschikt als brandstof?
 
  Alleen eiwitten.
  Alleen eiwitten en vetten.
  Alleen eiwitten, vetten en zetmeel.
  Alleen eiwitten, vetten en zuurstof.
  Alleen vetten en zetmeel.
  Alleen vetten, zetmeel en zuurstof.
 
 
22
Wanneer iemand zich inspant, ontstaat er in het lichaam warmte dat afgevoerd moet worden.
       
Op welke manier vindt er na inspanning afvoer van warmte plaats?
 
  Als haarspiertjes in de huid zich samentrekken.
  Als haarvaten in de huid zich vernauwen.
  Als zweet op de huid verdampt.
  Op geen van genoemde manieren.
 
 
23
Een onderzoeker laat in een fles een plantje ontkiemen. Als het plantje de eerste blaadjes heeft, doet hij een kurk op de fles. De onderzoeker ontdekt dat er in de schemer meer glucose door de plant verbrand dan geproduceerd wordt.
 
Van welk gas neemt de hoeveelheid in de fles af?
 
  van koolstofdioxide.
  van stikstof.
  van waterdamp.
  van zuurstof.
 
 
24
Onderzoekers kunnen in cellen van een ondergrondse wortel van een plant de volgende stoffen aantreffen: glucose, koolstofdioxide en zuurstof.
 
Welke van deze stoffen worden in diezelfde cellen voor bepaalde processen gebruikt?
 
  Alleen glucose en koolstofdioxide.
  Alleen glucose en zuurstof.
  Alleen koolstofdioxide en zuurstof.
  Glucose, koolstofdioxide en zuurstof.
 
 
25
Bij een tennistraining wordt meestal begonnen met een warming-up: een paar hardlooprondjes om de baan.
 
Gaat hierbij het aantal ademhalingsbewegingen per minuut omhoog? En het aantal hartslagen?
 
  Alleen het aantal ademhalingsbewegingen gaat omhoog.
  Alleen het aantal hartslagen gaat omhoog.
  Zowel het aantal ademhalingsbewegingen als het aantal hartslagen gaan omhoog.
  Het aantal van beide blijft gelijk.
 
 
26
In twee thermosflessen bevinden zich bonen, zie afbeelding. In fles zitten droge bonen, in fles 2 zitten geweekte bonen. De bonen in fles 2 zijn aan het kiemen. Het blijkt dat de temperatuur en het koolstofdioxidegehalte in de opstelling veranderen.
 
In welke fles treden de veranderingen op?
Wat kan er gezegd worden over de temperatuur en het koolstofdioxidegehalte?
 
  In fles 1 wordt de temperatuur lager en daalt het koolstofdioxidegehalte.
  In fles 1 wordt de temperatuur hoger en stijgt het koolstofdioxidegehalte.
  In fles 2 wordt de temperatuur lager en daalt het koolstofdioxidegehalte.
  In fles 2 wordt de temperatuur hoger en stijgt het koolstofdioxidegehalte.
 
 
27
Enkele soorten cellen die je in het lichaam van een mens kunt aantreffen zijn: hersencellen, levercellen en cellen van de hartspier.
 
In welke cellen is er zuurstof voor de verbranding nodig?
 
  Alleen in hersencellen.
  Alleen in hersencellen en levercellen.
  Alleen in levercellen en cellen van de hartspier.
  In alle drie de soorten cellen.
 
 
28
Bij de langzame verbranding zijn in een organisme bepaalde stoffen betrokken. Over organische en anorganische stoffen worden vier beweringen gedaan:
 
(1)   Met behulp van organische stoffen komt er energie vrij.
(2)   Met behulp van organische stoffen wordt er energie opgeslagen.
(3)   Met behulp van anorganische stoffen komt er energie vrij.
(4)   Met behulp van anorganische stoffen wordt er energie opgeslagen.
 
Welke beweringen zijn juist?
 
  Alleen (1) is juist.
  Alleen (2) is juist.
  (1) en (2) zijn allebei juist.
  (3) en (4) zijn allebei juist.
 
 
29
In een vijver kunnen algen gaan groeien als het biologisch evenwicht verstoord raakt. Er zijn twee soorten algen die vaak in vijvers voorkomen: draadalgen en zweefalgen. De eerste soort zit vooral aan de kant en hechten zich eraan vast, de tweede soort veroorzaakt de groene kleur van het water.
 
Welke soort produceert zuurstof?
Welke soort verbruikt zuurstof?
 
  Alleen soort 1 produceert zuurstof. Alleen soort 2 verbruikt zuurstof.
  Alleen soort 2 produceert zuurstof. Beide soorten verbruiken zuurstof.
  Beide soorten produceren zuurstof. Alleen soort 1 verbruikt zuurstof.
  Beide soorten produceren zuurstof. Beide soorten verbruiken zuurstof.
 
 
30
Een pas uitgekomen bruine boon die al twee blaadjes heeft, staat in een pot op de vensterbank in de zon. Vier stoffen in de potgrond en in de lucht zijn: koolstofdioxide, voedingsstoffen, water en zuurstof.
 
Welke van de genoemde stoffen neemt de bruine boonplant uit zijn omgeving op?
 
  Alleen water.
  Alleen voedingsstoffen en water.
  Alleen koolstofdioxide, water en zuurstof.
  De bruine boonplant neemt alle vier de stoffen op.
 
 
31
In een levend organisme vinden verschillende processen plaats. Zo worden er bijvoorbeeld organische stoffen omgezet in andere organische stoffen.
 
Kan het hier gaan om een autotroof organisme?
En kan dit proces de fotosynthese voorstellen?
 
  Het kan een autotroof organisme zijn. Dit proces kan de fotosynthese voorstellen.
  Het kan een autotroof organisme zijn. Dit proces kan geen fotosynthese voorstellen.
  Het kan geen autotroof organisme zijn. Dit proces kan de fotosynthese voorstellen.
  Het kan geen autotroof organisme zijn. Dit proces kan geen fotosynthese voorstellen.
 
 
32
In organismen kunnen de volgende vier processen plaatsvinden:
 
(1)   Bepaalde eiwitten worden omgezet in andere eiwitten.
(2)   Er wordt glucose gebruikt voor de verbranding.
(3)   Er wordt zuurstof geproduceerd.
(4)   Er wordt glucose geproduceerd.
 
Welk van de genoemde processen kunnen zowel autotrofe organismen als heterotrofe organismen uitvoeren?
 
  Alleen proces (1).
  Alleen proces (1) en proces (2).
  Alleen proces (1) en proces (3).
  Proces (1), proces (3) en proces (4).

Je hebt punten gehaald.
Deze score is:

| Begin pagina | Antwoorden |