Plant en dier en hun omgeving (herhaling begrippen)
rupsen van het koolwitje
Opdracht
Welk woord heb je nodig om de zin compleet te maken?
1
Een gebied met biotische en abiotische factoren wordt een ______ genoemd.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
2
Een ______ is een gebied met een aantal populaties van verschillende soorten.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
3
Organismen die niet afhankelijk zijn van andere organismen, zijn ______ .
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
4
Voedselketens beginnen altijd met een organisme dat in het bezit is van ______ .
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
5
Consumenten die producenten eten, zijn altijd van de ______ orde.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
6
De kringloop van stoffen wordt door ______ compleet gemaakt.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
7
Glucose wordt door planten omgezet in andere ______ stoffen.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
8
Bacteriën en ______ behoren tot de reducenten.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
9
Eiwitten zijn belangrijke stoffen in de ______ .
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
10
Stikstof komt in de bodem voor in de vorm van de stof ______ .
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
11
In een voedselketen wordt het aantal individuen in elke volgende schakel meestal ______ .
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
12
Bepaalde ______ kunnen van ammonium nitraat maken.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
13
In een voedselketen wordt de ______ in elke volgende schakel kleiner.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
14
De vruchtbare laag van de bodem heet ______ .
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
15
Tijdens de fase van ______ volgen planten- en diersoorten elkaar op.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
16
In het climaxstadium vind je vaak ______ soorten planten en dieren.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
17
Reducenten zijn altijd ______ .
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
18
Water en zouten zijn voorbeelden van ______ stoffen.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
19
Bij de ______ krijgen planten het nodige koolstofdioxide uit de lucht.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
20
Behaarde bladeren en een dikke waslaag zijn aanpassingen aan een ______ milieu.
???
nitraat
autotroof
heterotroof
eiwit
eerste
tweede
producenten
consumenten
reducenten
organische
anorganische
schimmels
virussen
kleiner
groter
bacteriën
ecosysteem
populatie
levensgemeenschap
biomassa
veel
weinig
stikstofkringloop
koolstofkringloop
humus
droog
successie
bladgroen
Je score is