Bij het maken van het eindexamen moet je rekening houden met het
volgende:
A
Schrijf zo duidelijk mogelijk
Niet leesbare antwoorden worden fout beoordeeld.
Echt wel.
B
Bij meerkeuzevragen:
Bij meerkeuzevragen geef je alleen de
letter van het goede antwoord. Een uitleg en/of toelichting is hierbij niet nodig, dus je
moet deze er ook niet bij zetten.
Gebruik bij meerkeuzevragen
hoofdletters: A, B, C, D, enzovoort.
Er is altijd maar één antwoord het
juiste antwoord.
C
Over berekeningen:
Als een berekening gevraagd wordt,
moet deze berekening er altijd bijstaan anders verdien je vaak geen punten.
Achter het berekende getal hoort de
eenheid of eenheden te staan.
Het
berekende getal mag niet nauwkeuriger of onnauwkeuriger zijn dan de getallen
die gegeven zijn.
D
Bij open vragen:
Je kunt tussen de antwoorden een
regel overslaan. Dat maakt het geheel overzichtelijker.
Formuleer je antwoord zo zorgvuldig
mogelijk.
Voorbeeld 1
vraag:
Verschilt de turgor van de sluitcellen op de tijdstippen P en Q? Zo, ja is op tijdstip P
de turgor kleiner of groter dan op tijdstip Q?
antwoord dan:
Bij P is de osmotische waarde groter ( en niet alleen: groter).
Voorbeeld 2
vraag:
Leg uit waardoor de bezinksellaag van buisje 5 kleiner is dan die van buisje 3.
antwoord dan:
Omdat in buis 5 de osmotische waarde hoger is.
en niet:
Omdat daar de osmotische waarde hoger is.
- Geef uitleg en toelichting altijd in
volledige zinnen. Zinnen die 'lopen'.
- Voor iedere vraag staat hoeveel
punten je kunt behalen.
Wanneer je voor een vraag meer dan 1 punt krijgt, moet je antwoord altijd meerdere
"denkstappen" bevatten. Evenveel als het aantal punten dat je kunt behalen.
- Controleer altijd of je dat ook gedaan hebt.
- Wanneer je redenen of voorbeelden
moet noemen, geef dan nooit meer redenen of voorbeelden dan gevraagd worden.
- Als er bijvoorbeeld twee redenen
worden gevraagd en je geeft er drie, dan worden alleen de eerste twee in de
beoordeling geteld.
Datzelfde geldt bij argumenten.
E
Over de systematische
aanpak van open vragen:
Koppel hetgeen je al over het
onderwerp in de vraag weet, aan de vraag
- Wat is het onderwerp? Gebruik daartoe
de aanduiding bij de vraag.
- Wat weet je van het onderwerp? Noem
voor jezelf twee trefwoorden die bij dat onderwerp horen.
- Gebruik indien mogelijk het
informatieboek (voor Havo en VWO bijvoorbeeld Binas)
Probeer een nauwkeurig beeld te
vormen van de vraag
- Welke gegevens staan er in de
inleiding van de vraag? Gebruik het kladpapier om voor jezelf het een en ander op een
rijtje te zetten.
- Staan er aanvullende gegevens in
afbeeldingen, diagrammen en tabellen?
- Staan er
schuingedrukte woorden in
de tekst, bijvoorbeeld meestal, altijd, op grond van? Denk dan extra goed
na.
Geef antwoord op de vraagstelling
- Kijk welke gegevens je nodig hebt, er
zijn vaak meer gegevens dan je nodig hebt voor het antwoord.
- Ga na wat er precies van je gevraagd
wordt (leg uit, benoem, bereken).
Controleer of je antwoord hebt
gegeven op de vraagstelling
- Geef alleen een toelichting als
daarom gevraagd is; schrijf geen dingen op die niet gevraagd zijn.
- Antwoord zo nauwkeurig mogelijk. Een
te algemeen of vaag antwoord levert vaak geen punten op.
F Over argumenten en beargumenteringen:
Soms staan argumenten in de tekst en
soms moet je ze zelf bedenken. Argumenten zijn altijd gebaseerd op feiten of gegevens.
Vermeld altijd uitdrukkelijk of het
een argument voor of tegen een bepaalde bewering is.
Maak
altijd volledige zinnen voor het verwoorden van argumenten.
|