O E F E N T O E T S      G E N E T I C A     T O E T S  1
Meerkeuzevragen om te oefenen.
Niveau: 2 vmbo tl / havo / vwo - 3 mavo (vmbo tl)


Klik voor het juiste antwoord in één van de hokjes. Er zijn 20 vragen; je kunt 20 punten halen.
Als je achteraf de antwoorden per vraag wilt checken, is het handig ze ook ergens op te schrijven.
Ook heb je van je docent een wachtwoord nodig.

1
Over geslachtschromosomen van mensen wordt door een aantal leerlingen het volgende beweerd:
(1): In een spiercel komen twee geslachtschromosomen voor.
(2): In een onbevruchte eicel komen twee geslachtschromosomen voor.
(3): In een bevruchte eicel kunnen twee verschillende geslachtschromosomen voorkomen.
(4): In een zaadcel komen twee geslachtschromosomen voor.
 
Welke beweringen zijn juist?
 
  Alleen (1) en (2) zijn juist.
  Alleen (1) en (3) zijn juist.
  Alleen (2) en (3) zijn juist.
  Alleen (3) en (4) zijn juist.
 
 
2
Bij mensen wordt de oogkleur erfelijk bepaald. Het gen voor bruine ogen is dominant over dat voor blauwe ogen. De vader van Kees en Klaas heeft blauwe ogen. Hun moeder heeft bruine ogen. Kees is de oudste van de twee en heeft blauwe ogen.
 
Wat is de kans dat Klaas bruine ogen heeft?
 
  De kans is 1 op 4 , dat is 25%.
  De kans is 1 op 2 , dat is 50%.
  De kans is 1 op 3 , dat is 75%.
  Klaas kan alleen maar bruine ogen hebben. Dat is 100%.
 
 
3
Bij mensen wordt de oogkleur erfelijk bepaald. Het gen voor bruine ogen is dominant over dat voor blauwe ogen. Uit een bevruchte eicel ontstaat een eeneiige tweeling: Judith en Kyra. Judith heeft blauwe ogen, terwijl beide ouders bruine ogen hebben.
 
Hoe groot is de kans dat Kyra ook blauwe ogen heeft?
 
  25%.
  50%.
  75%.
  100%.
 
 
4
Op een chromosoom in een zaadcel van een man ligt het gen dat de oogkleur bepaalt. Enkele weefsel die je bij dezelfde man kunt aantreffen zijn: het hoornvlies, het regenboogvlies en het vaatvlies.
 
In welk weefsel of in welke weefsels kun je het gen voor de oogkleur eveneens aantreffen?
 
  Alleen in hoornvlies.
  Alleen in het regenboogvlies.
  Alleen in het vaatvlies.
  In het hoornvlies, in het regenboogvlies en in het vaatvlies.
 
 
5
Bij fruitvliegjes komen individuen voor met normale vleugels en met korte vleugels. Een vliegje met normale vleugels wordt gekruist met een vliegje met korte vleugels. Alle 100 nakomelingen hebben normale vleugels. Deze worden onderling opnieuw gekruist.
 
Hoeveel van procent van deze nakomelingen is heterozygoot?
 
  25%
  50%
  75%
  100%
 
 
6
Bij cavia's kun je dieren tegenkomen met lange haren en met korte haren. Het kenmerk voor lange en korte haren is erfelijk bepaald, het gen voor korte haren blijkt dominant te zijn. Twee cavia's die heterozygoot zijn, paren met elkaar en krijgen een aantal jongen.
 
Welk fenotypen kun je verwachten?
En in welke verhouding komt dit fenotype voor?
 
  25% heeft korte haren ; 75% heeft lange haren.
  75% heeft korte haren ; 25% heeft lange haren.
  100% heeft korte haren.
  100% heeft lange haren.
 
 
7
Bij honden is het gen voor sluik haar (a) recessief. Krullend haar (A) is dominant.
Iemand wil zoveel mogelijk honden fokken met sluik haar.
 
Bij welke kruising is de kans op jongen met sluik haar dan het grootst?
 
  Aa x aa
  Aa x Aa
  AA x aa
  AA x Aa
 
 
8
Bij katten is het hebben van een gevlekte vacht dominant over dat van een niet gevlekte vacht.
Een heterozygoot gevlekte kat wordt met een niet gevlekte kat gekruist.
 
Hoeveel procent van nakomelingen zal homozygoot gevlekt zijn?
 
  0%
  25%
  50%
  75%
 
 
9
De meeste mensen kunnen met hun tong een gootje maken. Wanneer iemand dit kan, is hij of zij in het bezit van een dominant gen. Een vrouw, die in verwachting is van een kind, kan wel een gootje maken met haar tong en is heterozygoot voor deze eigenschap. De aanstaande vader kan geen gootje maken met zijn tong.
 
Wat zijn de kansen dat het kind het na de geboorte wel kan?
 
  0%
  25%
  33,3%
  50%
 
 
10
Bij een bepaalde vogelsoort komen bruine veren en witte veren voor. Een mannetje met bruine veren wordt gekruist met een vrouwtje met witte veren.  Gegeven is dat beide dieren zijn homozygoot zijn en dat de bruine kleur dominant is. Uit de opgegroeide kuikens fokt men een tweede generatie.
 
Hoeveel procent van de tweede generatie zal witte veren hebben?
 
  0%
  25%
  75%
  100%
 
 
11
Twee kangoeroes paren met elkaar (zie afbeelding). Onder de jongen komen enkele erfelijke afwijkingen voor. Ze blijken later onvruchtbaar te zijn.
 
Kwam de erfelijke afwijking tot stand door een gen dat dominant is of door een gen dat recessief is?
En zijn heterozygote jongen dan vruchtbaar of zijn ze onvruchtbaar?
 
  Door een dominant gen. De jongen zijn vruchtbaar.
  Door een dominant gen. De jongen zijn onvruchtbaar.
  Door een recessief gen. De jongen zijn vruchtbaar.
  Door een recessief gen. De jongen zijn onvruchtbaar.
 
 
12
Bij bepaalde mottensoorten is het gen voor zwarte lichaamskleur (f) recessief ten opzichte van dat voor bruine lichaamskleur (F).
Twee homozygote motten met een verschillende kleur worden met elkaar gekruist. Deze twee ouders noemen we de P-generatie. Een aantal individuen uit deze nakomelingen (de F1-generatie) wordt vervolgens gekruist met zwarte motten. De ene helft van de nakomelingen is ook zwart; de andere helft is bruin.
 
Wat was het genotype van de ouders uit de P-generatie?
 
  ff x ff
  Ff x Ff
  FF x ff
  FF x FF
 
 
13
Een hamster met zwart haar paart met een hamster met wit haar. Ongeveer de helft van de jongen heeft wit haar. De andere hamsters hebben zwart haar.
 
Welke conclusie kan hieruit getrokken worden?
 
  Dat beide hamsters homozygoot zijn
  Dat een van de hamsters is homozygoot is en dat de ander heterozygoot is.
  Dat de eigenschap wit haar dominant is over die van zwart haar.
  Dat de eigenschap zwart haar is dominant over die van wit haar.
 
 
14
Bepaalde kippensoorten kunnen poten hebben waarop ook veren groeien. Twee kippen met gevederde poten krijgen vier kuikens. Deze hebben alle vier gevederde poten en blijken homozygoot te zijn voor deze eigenschap.
 
Kun je op basis van deze gegevens zeggen of het gen voor gevederde poten dominant of recessief is?
 
  Nee, dat kun je op basis van deze gegevens niet zeggen.
  Ja, het gen is dominant.
  Ja, het gen is recessief.
  Ja, één ouder heeft een recessief gen, het gen van de andere ouder is dominant.
 
 
15
Na de geboorte wordt bij pasgeboren baby's wat bloed afgenomen. Dit heet de hielprik. Het bloed wordt onderzocht op het voorkomen van een erfelijke stofwisselingsziekte, zoals PKU. Als er PKU geconstateerd wordt, zal het kind een speciaal dieet krijgen. Beide ouders van een kind met PKU hebben zelf geen PKU maar willen wel nog een kind.
 
Wat is de kans dat hun volgende kind ook PKU zal krijgen?
 
  0%
  25%
  50%
  100%
 
 
16
Sommige mensen kunnen niet alle stoffen proeven die er zijn. Het wel kunnen proeven van die stoffen, is erfelijk bepaald. Mensen die wel kunnen proeven, zijn in het bezit van tenminste één dominant gen, voorgesteld met de letter G. Mensen die de stof niet kunnen proeven zijn in het bezit van de letter g.
 
Welke combinatie laat een stel ouders zien, die een kind krijgen, dat niet kan proeven?
 
  gg x GG
  Gg x GG
  Gg x Gg
  GG x GG
 
 
17
Bij bepaalde plantensoorten komen bladeren voor die bij de ene plant smal zijn en bij de andere plant breed. Een plant met smalle bladeren wordt gekruist met een plant met brede bladeren. De beide ouderplanten zijn homozygoot voor de bladvorm. Het gen voor smalle bladeren is recessief (a). Daarna worden de planten uit de eerste generatie onderling bestoven.
 
Welke verschillende genotypen komen er in de tweede generatie voor en in welke verhouding?
En welke fenotypen hoort hierbij en in welke verhouding?
 
  Genotypen van de tweede generatie : AA:Aa:aa = 1:2:1     Fenotypen: smalle bladeren : brede bladeren = 1:3
  Genotypen van de tweede generatie : AA:AA = 1:1            Fenotypen: smalle bladeren : brede bladeren = 1:1
  Genotypen van de tweede generatie : aa:AA = 1:3             Fenotypen: smalle bladeren : brede bladeren = 3:1
  Genotypen van de tweede generatie : AA:aa = 1:1             Fenotypen: smalle bladeren : brede bladeren = 1:1
 
 
18
Bij welk van onderstaande genotypen wordt een organisme voorgesteld dat voor een eigenschap homozygoot recessief is?
 
  rr
  Rr
  RR
  Geen van bovenstaande antwoorden.
 
 
19
Een leerling doet een aantal uitspraken over geslachtschromosomen:
(1):  Alle eicellen bevatten hetzelfde geslachtschromosoom.
(2):  In een onbevruchte eicel kan een Y-chromosoom voorkomen.
(3):  Alle chromosomen in geslachtscellen zijn geslachtschromosomen.
(4):  Geslachtscellen bevatten slechts één chromosoom, namelijk het geslachtschromosoom.
(5):  In een zaadcel kan een X-chromosoom voorkomen.
 
Welke uitspraken zijn juist?
 
  Alleen (1) en (5) zijn juist.
  Alleen (2) en (3) zijn juist.
  Alleen (3) en (4) zijn juist.
  Alleen (4) en (5) zijn juist.
 
 
20
Bij een plant vinden in de loop van de tijd de volgende gebeurtenissen plaats:
(1) herstel van weefsels na beschadiging
(2) diktegroei van de stam
(3) vorming van helmdraden
 
Bij welke van deze gebeurtenissen vindt mitose plaats?
 
  Alleen bij (1) en (2).
  Alleen bij (1) en (3).
  Alleen bij (2) en (3).
  Bij (1), (2) en (3).
 

Je hebt punten gehaald.
Je score is:

| Begin paginaAntwoorden  |