O E F E N T O E T S      P L A N T   E N   D I E R   E N   H U N   O M G E V I N G    T O E T S  2
 
Meerkeuze-vragen om te oefenen.
Niveau: 4 mavo (vmbo tl)
successie

Klik voor het juiste antwoord in één van de hokjes. Er zijn 25 vragen; je kunt 25 punten halen.
Als je achteraf de antwoorden per vraag wilt checken, is het handig ze ook ergens op te schrijven.
Ook heb je van je docent een wachtwoord nodig.

1
Om te kunnen overleven, moeten veel dieren aangepast zijn. De woestijnvos is een echt familielid van de gewone vos. Er zijn dus veel overeenkomstige kenmerken maar z'n oren zijn dan bijna twee keer zo groot. Soms zitten er zelfs extra haartjes aan de uiteinden zodat de wind niet goed kan door de vacht kan doordringen.
 
De woestijnvos kan overleven dankzij een aanpassing aan ...
 
  ... de droogte.
  ... de kou.
  ... de warmte.
  ... een vochtige omgeving.
 
 
2
Planten groeien op plaatsen waar ze in de loop van de evolutie aanpassingen voor hebben ontwikkeld. Zo zijn er planten met ...
 
(1) een dik waslaagje op de bladeren
(2) een klein wortelstelsel
(3) huidmondjes die aan de bovenkant van de bladeren zitten
(4) luchtkanalen in de stengels
 
Welke aanpassingen zijn typisch voor waterplanten?
 
  Alleen die van (1) en (3).
  Alleen de kenmerken (1), (2) en (3).
  Alleen de kenmerken (2), (3), en (4).
  Alle aanpassingen die genoemd zijn.
 
 
3
In de afbeelding hiernaast wordt de stikstofkringloop schematisch weergegeven.
 
Welke stof moet er op plaats 1 ingevuld worden?
En welk gas hoort er bij 3 te staan?
 
  Bij 1 glucose ; bij 3 zuurstof.
  Bij 1 nitraat ; bij 3 koolstofdioxide.
  Bij 1 nitraat ; bij 3 ammoniakgas. 
  Bij 1 zuurstof ; bij 3 koolstofdioxide.
 
 
4
Bekijk nogmaals het schema van de stikstofkringloop.
 
Welke organismen kan er bij 2 ingevuld worden?
En bij welke groep van organismen horen zij thuis?
 
  Bacteriën ; ze horen thuis bij de heterotrofe organismen.
  Bacteriën ; ze horen thuis bij de reducenten.
  (Bodem)planten ; ze horen thuis bij de autotrofe organismen.
  (Bodem)planten ; ze horen thuis bij de producenten.
 
 
5
Het proces van de fotosynthese kan in een reactievergelijking schematisch worden weergegeven.
 
Welke van de volgende reactievergelijkingen geeft die van de fotosynthese juist weer?
 
  Glucose + zuurstof + licht(energie) è koolstofdioxide + water
  Koolstofdioxide + zuurstof + licht(energie) è glucose + water
  Water + koolstofdioxide + licht(energie) è glucose + zuurstof
  Zuurstof + water + licht(energie) è glucose + koolstofdioxide
 
 
6
In welke plantendelen vindt de fotosynthese plaats?
 
  In alle groene plantendelen.
  In alle groene plantendelen die in het licht staan.
  In alle plantendelen.
  In alle plantendelen die in het licht staan.
 
 
7
Welke van de beweringen over wat er met zonne-energie bij de fotosynthese gebeurt, is juist?
 
  Zonne-energie wordt vastgelegd in glucose.
  Zonne-energie wordt vastgelegd in licht.
  Zonne-energie wordt vrijgemaakt uit glucose.
  Zonne-energie wordt vrijgemaakt uit licht.
 
 
8
Bij de fotosynthese spelen verschillende stoffen een belangrijke rol.
 
Welke stof levert de meeste energie?
 
  Glucose.
  Koolstofdioxide.
  Water.
  Zuurstof.
 
 
9
Over het voedselweb uit de Waddenzee (zie afbeelding) worden de volgende beweringen gedaan: 
(1)  Krabben en mossels zijn de enige alleseters in dit schema.
(2)  De langste voedselketen die te maken is, bestaat uit 7 schakels.
(3)  Scholeksters staan samen met de zeehonden aan de top van de voedselpiramide.
(4)  Krabben zijn consumenten van de eerste én tweede orde.
 
Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
 
  Alleen (1) en (2).
  Alleen (2) en (3). 
  Alleen (3) en (4). 
  Alle beweringen zijn juist. 
 
 
10
Ecologie is de wetenschap die ...
 
  ... de onderlinge verhouding tussen de dieren bestudeert.
  ... de verhoudingen tussen planten en dieren bestudeert.
  ... de vervuiling die een ecosysteem bestudeert.
  ... de wisselwerking tussen organismen en hun milieu bestudeert.
 
 
11
Het voedsel van alle reducenten bestaat uit ...
 
  ... andere reducenten.
  ... consumenten en producenten en andere reducenten.
  ... anorganische stoffen + producenten.
  ... anorganische stoffen + consumenten.
 
 
12
Bij elke volgende schakel van een voedselketen gaat er energie verloren, doordat ...
 
  ... de afvalresten die door organismen uitgepoept worden nog veel energierijke stoffen bevatten.
  ... een groot deel van het voedsel niet opgegeten wordt en bederft. 
  ... organismen een deel van het voedsel in de vorm van reserves opslaat.
  ... organismen een groot deel van de energie voor zichzelf gebruiken.
 
 
13
Ook de mens maakt deel uit van een voedselweb.
 
Een mens zal voornamelijk de rol spelen van een ...
 
  ... consument van de 1e orde en een consument van de 2e orde.
  ... consument van de 2e orde en een consument van de 3e orde.
  ... zowel producent als consument.
  ... zowel producent als een consument van de 1e orde.
 
 
14
Een voedselnet wordt vanwege de complexiteit ook wel een voedselweb genoemd.
 
Wat wordt er verstaan onder een voedselweb?
Een voedselweb is een weergave van ...
 
  ... de onderlinge voedselrelaties in een ecosysteem.
  ... de voedingswijze van spinnen en aanverwante diersoorten.
  ... een aantal diersoorten die elkaar eten.
  ... het evenwicht tussen de producenten en de diverse consumenten.
 
 
15
In een bepaald gebied in Nederland komen weinig soorten planten voor. Maar van deze soorten zijn er wel veel individuen.
 
We hebben het dan over een ... 
 
  ... een pioniersvegetatie.
  ... een climaxvegetatie.
  ... een vegetatie die dicht bij zijn ecologisch minimum zit.
  ... een vegetatie die dicht bij zijn ecologisch maximum zit.
 
 
16
Als in een ecosysteem successie plaatsvindt, ...
 
  ... blijft het aantal soorten in dat ecosysteem gelijk.
  ... neemt het aantal soorten in dat ecosysteem toe. 
  ... neemt het aantal soorten in dat ecosysteem af. 
  ... neemt de totale biomassa in dat ecosysteem af.
 
 
17
Hieronder volgen vier beweringen.
 
(1)     Bij de verbranding is energie nodig.
(2)     Het reactieschema voor de verbranding is het omgekeerde van dat voor de fotosynthese.
(3)     In een groene plant vindt 's nachts geen fotosynthese plaats, maar wel verbranding.
(4)     In een groene plant vindt overdag wel fotosynthese plaats, maar geen verbranding.
 
Welke van de bovenstaande beweringen is of zijn juist?
 
  Alleen bewering (1) is juist.
  Beweringen (1) en (2) zijn juist.
  Beweringen (2) en (3) zijn juist.
  Beweringen (1), (2) en (4) zijn juist.
 
 
18
Hieronder volgen vier beweringen.
 
(1)    In alle voedingstoffen zitten organische stoffen
(2)    Een dood organisme bestaat alleen maar uit anorganische stoffen.
(3)    Bij de fotosynthese worden alleen maar organische stoffen gevormd.
(4)    Licht is een vorm van energie.
 
Welke bewering is juist?
 
  Alleen bewering (1) is juist.
  Alleen bewering (4) is juist.
  Beweringen (2) en (3) zijn juist.
  Beweringen (3) en (4) zijn juist.
 
 
19
Over voedselketens en voedselwebben volgen vier beweringen gedaan:
 
(1)   Bij elke schakel van de voedselketen gaat er energie verloren.
(2)   In het schema van een voedselweb kunnen verschillende producenten staan.
(3)   Alle eencellige organismen kunnen aan het begin van een voedselketen staan.
(4)   Organismen die de rol van reducent hebben, staan niet aparte in de voedselketen of voedselweb genoemd.
 
Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
 
  Alleen bewering 1 is juist.
  Beweringen 1 en 2 zijn juist.
  Beweringen 2 en 3 zijn juist.
  Beweringen 1, 2 en 4 zijn juist.
 
 
20
Hieronder volgen drie beweringen over processen die in cellen met bladgroenkorrels plaatsvinden.
 
(1)     Energie van de zon wordt opgeslagen in de vorm van koolhydraten.
(2)     Er worden anorganische stoffen omgezet in organische stoffen.
(3)     Er wordt koolstofdioxide en water geproduceerd.
 
Welke van deze processen maken deel uit van de koolstofassimilatie?
 
  Alleen proces (1).
  Alleen de processen (1) en (2).
  Alleen de processen (2) en (3).
  De processen (1), (2) en (3).
 
 
21
Hiernaast staat een schema afgebeeld.
 
Wat stelt het schema voor?
Wat is de naam van het proces, dat met nummer 4 wordt weergegeven?
 
  Het is de koolstofkringloop; het proces heet verbranding.
  Het is de koolstofkringloop; het proces heet fotosynthese.
  Het is de stikstofkringloop; het proces heet fotosynthese.
  Het is de stikstofkringloop; het proces heet koolstofassimilatie.
 
 
22
Bekijk opnieuw het schema van de vorige vraag.
 
Welke naam zou er bij nummer 1 kunnen staan?
En wat zou er bij nummer 3 ingevuld kunnen worden?
 
  Assimilatie bij nummer 1 ; afvalstoffen bij 3.
  Fotosynthese bij nummer 1 ; afvalstoffen bij 3.
  Koolstofassimilatie bij nummer 1 ; voedsel bij 3.
  Verbranding bij nummer 1 ; voedsel bij 3.
 
 
23
Drie processen die zich in autotrofe planten kunnen afspelen, zijn:
 
(1)  De plant gebruikt glucose voor de verbranding ;
(2)  De plant maakt eiwitten ;
(3)  De plant produceert zuurstof.
 
Welk proces komt of welke processen komen ook in heterotrofe planten voor?
 
  Alleen (1).
  Alleen (1) en (2).
  Alleen (2) en (3).
  Alle drie de processen.
 
 
24
Bladeren van planten hebben verschillende eigenschappen om te overleven:
 
(1)     een groot oppervlak met veel huidmondjes ;
(2)     een klein oppervlak met een waslaagje ;
(3)     huidmondjes die aan de bovenkant van het blad liggen ;
(4)     huidmondjes die dieper in het blad liggen.
 
Welke van de eigenschappen beschermen de plant het meest tegen uitdroging?
 
  (1) en (3)
  (1) en (4)
  (2) en (3)
  (2) en (4)
 
 
25
Er is sprake van een biologisch evenwicht als in een ecosysteem gedurende een langere periode het aantal ...
 
   ... dieren in een gebied constant zijn.
   ... planten in een gebied constant zijn.
   ... planten en dieren constant zijn.
   ... planten en dieren gemiddeld constant zijn.

 


Je hebt punten gehaald.
Je score is:

| Begin pagina | Antwoorden |